Kwart van alle landbouwgrond is ernstig uitgeput

“Kwart van alle landbouwgrond is ernstig uitgeput” titelt het Nieuwsblad (volledig artikel) en de Standaard (enkel voor abonnees). Tegen 2050 zouden de landbouwers 70% meer voedsel moeten produceren. Een rapport van de FAO (Food and Agriculture Organization of the United Nations – wiki) is echter niet mals. Kort samengevat is de kans klein dat de boeren dit effectief kunnen verwezenlijken. Hoe komt dit dan? De meeste (goede) landbouwgronden zijn al intensief in gebruik, en die dat nog niet in gebruik zijn, zijn niet voldoende. Er is nood aan duurzame intensivering van de landbouw.

In de jaren 60, tot enkele jaren geleden, steeg de productiviteit van de landbouw sterk, bijna explosief. Dit kwam door nieuwe technieken,(intensief) gebruik van kunstmest en pesticides en een goede veredeling van zaden en pootgoed. Ondertussen is deze stijging stil gevallen. Erger nog, de gronden die we gebruiken geraken uitgeput. Onkruiden en ziektes worden resistent tegen de gebruikte pesticiden, waardoor deze alsmaar straffer moeten worden en de impact op de bodem en het milieu nog groter wordt.

Hoe kan het dat bodems uitgeput geraken? Heel simpel gezegd, door mis(be)handeling… Intensieve grondbewerking, kunstmest en chemicaliën zijn eigenlijk niet zo goed voor de bodem. De grond is de rijkdom van de boer. Niet het juiste merk of kleur van tractor of de grootste machine bepaalt de opbrengst. De opbrengst wordt bepaald door de grond. En daar zit hem net het probleem.
De oplossing is eigenlijk simpel. De boeren moeten hun gronden terug “soigneren”. Stop het gebruik van kunstmest, stop de intensieve grondbewerkingen.

Ik heb op school geleerd over het klei-humus-complex. (Ik ben een gediplomeerde boer…) Het klei-humus-complex bestaat uit lutum (kleihoudende gronden) en humus (volledig omgezette organische stof) (bron)
Als de bodem een goed klei-humus-complex heeft, worden voedingsstoffen en mineralen gebonden aan dit klei-humus-complex en vastgehouden in de bodem zodat ze niet uitspoelen en beschikbaar blijven voor de planten.
Humus is volledig omgezette organische stof, een bruin-zwarte kleverige massa. En daar schuilt een van de problemen. Onze gronden bevatten niet voldoende humus meer. Zeker in de akkerbouw wordt veel kunstmest gebruikt als hoofdbemesting, waardoor het koolstofgehalte (humusgehalte) alsmaar verder afneemt in de bodem. (Meer over koolstofgehalte bij Vilt)

Hoe kunnen we dat koolstofgehalte terug naar boven halen? Door gebruik te maken van stalmest, compost (Meer over compost bij Vlaco). Door gewasresten op het land te laten. Door groenbemesters in te zaaien.
Vooral het gebruik van vaste mest zorgt voor een stijging van de koolstof in de grond. Spijtig genoeg is het gebruik van mest gereglementeerd door de verschillende Mest Actie Plannen (MAP). In mest zitten mineralen (stikstof, fosfor, kalium, sporenelementen etc.) Deze mineralen zijn voeding voor de planten die op het veld groeien, maar kunnen ook uitspoelen en ons water bezoedelen, of er voor zorgen dat planten die we minder graag hebben (invasieve soorten) nog weelderiger gaan groeien.
Met kunstmest weten we precies hoeveel mineralen we toedienen, en kan de gift zeer specifiek gedoseerd worden. Bij stalmest en mengmest zijn deze cijfers iets minder specifiek.
Maar willen we dat onze gronden nog meer opbrengst kunnen voortbrengen, dan zal het gebruik van stalmest en andere vaste natuurlijke mestvormen terug moeten stijgen.
Als simpele plattelandsjongen (nuja, met Brussel in mijn achtertuin…) denk ik dat de vooruitgang moet zijn dat we als basis gebruik maken van vaste mest, en kunstmest enkel gebruiken als bijbemesting wanneer nodig. Ook kan over bepaalde gewassen zoals granen en mais na de opkomst nog een bemesting met compost gebeuren. Het bodemleven zal de boer zeer dankbaar zijn en er voor zorgen dat de compost vermengd geraakt met de bovenste grondlagen.
Drijf- of mengmest kan niet tot vaste mest gerekend worden, maar door dit op te mengen met stro, maisstro of bermmaaisel kan er ook een vaste mest vorm gemaakt worden die voldoende koolstof in de bodem brengt.

Een andere zaak is de juiste mechanische behandeling. Onze gronden worden te veel bewerkt. We cultiveren onze velden na de oogst, nog eens voor de winter, ploegen na de winter, cultiveren terug, frezen of gaan er met de rotoreg over en gaan dan zaaien of planten.
Vereenvoudigde en niet-kerende grondbewerking gaat onze gronden in betere conditie houden. Zo hoeft er voor mais, gras of graan helemaal niet geploegd worden. Bij teelten als mais kunnen we zelfs stroken gaan bewerken in plaats van het gehele veld.
Met een diepwoeler kunnen storende grondlagen zoals de ploegzool gebroken worden, met een direct-zaaimachine kunnen granen of grassen ingezaaid worden zonder de bovenste grondlagen te storen, of resten organisch materiaal onder te werken. Deze resten organisch materiaal zorgen ook voor een stijging van het koolstofgehalte, en voorkomen dat de blote grond wordt blootgesteld aan regens zodat erosie tegen gehouden wordt. Als de grond een goed klei-humus-complex heeft zal de erosie ook opvallend lager zijn.

Een andere mogelijkheid is agro-forestry, waarbij bomen en landbouwgewassen gecombineerd worden. Maar daarover meer in een andere blogpost…

Kort samengevat:

  • Meer gebruik van natuurlijke, vaste mestvormen
  • Vereenvoudigde grondbewerkingen waar kan
  • Meer eerbied voor de grond en de boer (hij zorgt tenslotte voor het eten op je bord, of je nu vleeseter of veggie bent…)

Buitenlanders op Agribex.

Het is me wat met die buitenlanders!
Agribex is ondertussen vollop bezig, en omdat het af en toe op onze stand nogal rustig is, heb ik wel eens tijd om effe te mijmeren. Zo moest ik vandaag terug denken aan mijn eerste Agribex als standhouder. Ik werkte toen voor een in de sector gekende firma, die onder meer Deense werktuigdragers importeerde. Die firma doet dat trouwens nog steeds.
Nu is het zo dat die Denen zeer graag van kort meemaken wat hun importeurs/verdelers doen, dus elke beurs was er wel een delegatie Denen die eens kwam kijken.

Omdat het heen-en-terug-tripje Denemarken wat veel is om dagelijks te doen, hadden ze zelf voor een hotel gezorgd. Zo kwam het er dus op neer dat ik mijn eerste Agribex niet alleen mijn best deed op de stand van de firma maar ‘s ochtends en ‘s avonds ook nog eens taxi speelde naar Accor hotel in Zaventem.

En dat zijn dan dingen waar je in geen jaren aan hebt gedacht, en tijdens zo’n korte mijmering plots terug in je gedachten opduiken.

Biomassa, de grote uitdagingen

Biomassa is volgens mij de toekomst als het neerkomt op stabiele, continue, ecologisch verantwoorde energievoorziening. Zowel de vaste biomassavormen zoals hout of gras/rietsoorten als vloeibaardere vormen voor biogasproductie hebben echter dezelfde uitdagingen die misschien een hypotheek leggen op de toekomst van groene stroomvoorziening.

Het grootste struikelblok zijn de “Energy policies” van de verschillende landen onderling en de EU-laag daar bovenop. We hebben de afgelopen tijd gemerkt hoe plots beslissingen kunnen genomen worden, en andere beslissingen teniet gemaakt worden. De verlaging van de groene-stroom-certificaten is maar een voorbeeldje.
Naar mijn gevoel wordt er op gebied van energie op (zeer) korte termijn gedacht, en dit staat plannen in de toekomst in de weg. Garanties en langetermijnvisie zijn nodig.
Ondersteuning van regionale en nationale overheid is nodig. Maar ook Europa speelt hierin een rol. De verschillen tussen de landen onderling is veel te groot, waardoor sommige landen voorlopen, en andere achterop hinken.

Door het gebrek aan deftig uitgewerkte “Energy policies” en het ontbreken van langetermijnvisie verliezen veel investeerders hun interesse in middelgrote en grote projecten. Dit zowel op gebied van effectieve energieprojecten als projecten in de toeleveringssector (in dit geval dus de productie van biomassa of stromen voor biogas). We mogen niet rekenen op wat de staat ons bij projecten eventueel kan toestoppen qua subsidies, maar we moeten er van uit gaan dat door juiste regelgeving en “de markt” dergelijke projecten effectief investeerders aantrekt, en voor die investeerders een return on investment geeft.

Een 3de uitdaging is de logistieke keten. Deze keten draait, maar omwille van de instabiliteit van de markten (zowel energiemarkt als biomassa-gerelateerde markten) draait deze wel eens vierkant. Dit klinkt erger dan het is, maar dikwijls zien we biomassa getransporteerd worden van de ene kant van het land naar de andere kant, terwijl er in dezelfde provincie afzetmogelijkheid is. Er is nood aan marktstabilisatie, stabilisatie die er voor gaat zorgen dat er meer gekeken wordt naar lokale afzetmogelijkheden en het beperken van transportkilometers.

Niet onbelangrijk is ook de “consumer confidence”. We zijn het gewoon van de verwarming een graadje hoger te zetten en effectief te voelen hoe de temperatuur stijgt. We zijn ook gewoon dat die verwarmingsketel gewoon in de kelder of garage staat. Warmtenetten met gecentraliseerde ketel zijn in onze contreien een echte nieuwigheid, maar worden al op grote schaal toegepast in Scandinavische landen. De vragen die hieromtrent zijn, komen uit een onwetendheid van de gebruiker. Door correcte communicatie kunnen veel van deze vragen de wereld uit geholpen worden en ontstaat er een nieuwe groeimarkt voor nuttige toepassing van biomassa.

Natuurlijk zijn er van uit de biomassawereld ook uitdagingen die moeten overwonnen worden. “Secure supply” is er zo eentje van. Het goed draaien van een centrale, groot of klein, hangt af van de gewaarborgde levering van biomassa, een gewaarborgde kwaliteit van biomassa en de continuïteit in de leveringen. Door de wisselende seizoenen is het niet altijd eenvoudig om aan specifieke brandstofdefinities te voldoen, maar het is duidelijk dat er moet gestreefd worden naar die continuïteit. Voor investeerders is de twijfel of er over x jaar nog wel genoeg brandstof is een groot struikelblok. Door brandstofdefinities te gaan diversifiëren kunnen ook andere reststromen aangesproken worden, waardoor dergelijke waarborgen effectief kunnen gegeven worden en de markt stabieler gaat worden.

We staan voor een aantal (grote) uitdagingen, maar de toekomst is positief voor biomassa. Laat er ons op alle niveaus voor zorgen dat we die uitdagingen snel de baas kunnen….

De Hoorn van Afrika

Er is honger in de Hoorn van Afrika. Heb je de afgelopen weken in een grot in de Ardennen doorgebracht, dan is dit breaking news. De rest onder ons heeft de schrijnende beelden in het nieuws gezien, de krantenartikels gelezen, de tv-spotjes voor 12-12 gezien. Misschien werd je zelfs al aangeklampt door een fondsenwerver van Artsen zonder Grenzen of Oxfam.

Ook op twitter worden de tweets voor 12-12 gretig geretweet. Zo zag ik deze morgen de tweet van @Philippehenon passeren, geretweet door Lies Corneillie…

@Liescorneillie: RT @Philippehenon: Sms “1212” naar 4666 en geef 1 euro voor de #hoorn van Afrika. Plse RT

En ik reageerde erop…

@liescorneillie @Philippehenon moest die euro structureel gebruikt worden heeft dat mss zin…

Natuurlijk vraagt Lies (en anderen met haar) zich af wat ik in godsnaam bedoel, want ik geef toe, mijn tweet komt nogal bot en egoïstisch over. Mijn reactie vloeit eigenlijk voort uit een samenloop van eigen gedachten en een gesprek dat ik gisteren had met iemand.

Het gaat inderdaad niet goed in de Hoorn van Afrika. Niet alleen honger, maar de armoede, het geweld, de natuur die niet meewil. Structurele oplossingen zijn nodig.
Opnieuw komt er een situatie waarin ons geld gebruikt wordt voor noodhulp, de eerste noden lenigen, voedselpakketen en water. Ik denk dan terug aan halverwege de jaren 80, ik was nog klein, en zie de beelden voor me, op ons klein zwart-wit-televisie-toestelletje… Stervende kindjes, graatmagere moeders, opgeblazen buikjes.
Live Aid zamelde wereldwijd geld in om de honger uit de wereld te helpen.
We zijn ondertussen ongeveer 25 jaar later, en de situatie is nog altijd dezelfde.

Ondertussen leven wij hier, in de Westerse wereld, aan het zelfde ritme verder. We gaan naar de Aldi of Lidl en kopen Ethiopische snijbonen, en aan de kassa nemen we nog snel een bos rozen uit Kenia mee.
Gisteren was ik op bezoek bij een anjer-kweker. Aangezien ik zelf uit de tuinbouwsector afkomstig ben gaan gesprekken al snel over techniek en verkoop. Het was een slimme anjerkweker, die in de nodige vakgroepen zit en verder kijkt dan zijn eigen serre. Een kweker die een keuze gemaakt heeft. Betrekkelijk kleine oppervlakte, alles wat kan in eigen beheer, en met de collega’s een vakgroep opgericht, met eigen kwaliteislabel, eigen verpakkingsmateriaal, interne en externe controle over de kwaliteit. En met een duidelijke afzetmarkt, de betere bloemenwinkel. Want de groothandels, die worden overspoeld met rozen uit Kenia en anjers uit Ethiopië.

En daar word ik ambetant van. Heel ambetant. In Kenia, Ethiopië en de buurlanden zijn de nodige vruchtbare gebieden. Ideaal gelegen op en rond de Evenaar, met aangenaam subtropisch klimaat, het nodige vocht en stabiele lichturen.
Wordt er voedsel gekweekt? Neen… “Slimme” Nederlandse tuinders hebben hun boeltje hier bij elkaar gepakt, en zijn naar ginder getrokken, om daar bloemen te kweken en te exporteren naar hun vroegere afzetmarkt. De oppervlaktes zijn immens, de werkkrachten spotgoedkoop en de kosten laag. Verwarming en bijlichten is niet nodig, veiligheidsnormen onbestaande.
We mogen blij zijn dat door de komst van de Blanke Bloemenkweker een heel deel van de bevolking ter plekke aan de slag is. En dagelijks misschien een dollar verdienen.
Ik zou veel blijer zijn moest de vruchtbare grond ginder gebruikt worden om voedsel te produceren dat op de lokale markten verhandeld kan worden. Maar dat houdt een heleboel structurele veranderingen in…

En net die veranderingen zijn zo moeilijk. Op zich is dat logisch, want de lokale overheden moeten willen meewerken, en voor ze kunnen meewerken moeten ze inzien dat oorlog en geweld tot niets leiden. En na de lokale overheden zijn er nog de milities, de krijgshoofden en zoveel andere groepen en groepjes die de boel verzieken door hebzucht en machtsgeilheid.

Moest ik weten dat mijn geld ging naar een systeem waar het gebruikt wordt om de lokale bevolking op te leiden, ze op die manier in staat te stellen om zelf hun voedsel te produceren, dan gaf ik met alle plezier.
Maar nu blijf ik het wrange gevoel hebben dat het niet meer is dan een pleister op een (etterende) wonde….

Deze blogpost is sterk toegespitst op de bloementeelt in de streken waar de mensen getroffen worden door de hongersnood. Dit komt natuurlijk omdat dit binnen mijn vakgebied ligt. Ik ben er zeker van dat er nog talloze andere mogelijkheden zijn om de bevolking ginder lokaal en structureel te helpen.
Het sleutelwoord in gans dit verhaal is “structureel”

Enkele cijfers ivm de import van bloemen uit de Hoorn van Afrika:

– aanvoer stelen in 2005: 1,517 miljard (bron: flowercouncil) (Enkel Kenia)
– omzet in euro’s in 2005: 201,962 miljoen (bron: flowercouncil)
(Enkel Kenia)
– aanvoer stelen in 2009: 3,75 miljard (bron: CBS) (Enkel Kenia)
– geschatte oppervlakte gebruikt voor rozenteelt (geen rekening houdend met andere sierteelten): +3000 hectare (Enkel Kenia)
Voor de andere landen zijn cijfers moeilijker te vinden, maar Ethiopië benadert stilaan de cijfers van Kenia

Burgemeester zoekt alternatief voor windmolens

Zo titelt ondermeer Het Nieuwsblad vandaag.
Men wil in Merchtem windmolens zetten. Na veel onderzoek is er 1 locatie geschikt bevonden, namelijk de Hoge Jan op de grens tussen Peizegem en Buggenhout. Toen ik dit de eerste keer las, enkele weken geleden, had ik er al mijn bedenkingen bij, en met dit nieuwe artikel wordt het er niet beter op…

Ik ben een grote voorstander van alternatieve, hernieuwbare energiebronnen. Maar blijkbaar bekijk ik de zaken vanuit een ander perspectief dan de meeste mensen rondom mij… Zo ben ik geen grote voorstander van windmolens en zonne-energie. (Daarover meer in een andere blogpost.)

Wat met opvalt in het krantenartikel is dat 1 negatief advies voldoende is om het project niet te laten doorgaan. Geachte Heer Burgemeester, Beste Eddy, bij deze een negatief advies, ook al is het van een burger.
Windmolens zijn niet de toekomst van de hernieuwbare energie, zeker niet in Merchtem. Windmolens zijn hoogstens een aanvulling op continue energiebronnen.

Concreet voor Merchtem zouden windmolens niet meer zijn dan enkele storende elementen in het landschap die enkel bij wind piek-energie leveren, maar globaal genomen niet voldoende om 70% van de inwoners te voorzien van groene energie. Willen we de alom gekende skyline van Merchtem, met als enige herkenningspunt de oude Ginder-Ale brouwerij, echt bezoedelen met laag-rendement vehikels?

Naar mijn bescheiden mening moet een landelijke gemeente als Merchtem volop de kaart trekken van biomassa. Merchtem heeft nog altijd een hele resem actieve boeren, waaronder enkele zeer grote jongens. Merchtem heeft enkele industrietakken die bij de toepassing van biomassa gebaat zouden zijn. Merchtem heeft een niet onaardig areaal aan bermkanten, boskanten en kleine landschaps-elementen. De inwoners van Merchtem brengen jaarlijks redelijk wat groen- en GFT-afval naar het containerpark.

Door een gedecentraliseerd systeem van gekoppelde biomassa-units kan Merchtem zichzelf voorzien van elektriciteit en warmte.

Wat hieronder volgt is een denkoefening die ik hier nu maak, en natuurlijk openstaat voor herwerking, discussie en de nodige bedenkingen.
Continue reading “Burgemeester zoekt alternatief voor windmolens”

100% Belgisch Groen

Enkele dagen geleden zat hier een folder van Electrabel in de bus. Met onder meer een stuk over 100% groene Belgische stroom. En als er nu iets is dat bij mij gevoelig ligt/mij mateloos interesseert, dan is het wel groene stroom. Vooral die uit biomassa.
Zo was ik ook uitermate geïnteresseerd in het nieuws van de nieuwe centrale van Electrabel “Max Green”. Max Green is een project in Rodenhuize, nabij Gent, waar een oude steenkoolcentrale omgebouwd wordt om op 100% biomassa te draaien. De ombouw vroeg een investering van 125 miljoen euro, en zal stroom leveren voor 320.000 gezinnen.

Op Energiekonline kan je 5 redenen lezen waarom je zou moeten kiezen voor groene energie.

Zo heb je bijvoorbeeld:

100% groen, 100% Belgisch

  • De groene energie van Electrabel is uitsluitend afkomstig van hernieuwbare bronnen zoals wind, water, zon en biomassa.
  • Deze energie is van 100% Belgische origine en dat wil wat zeggen.
  • Electrabel is de enige energieleverancier die garandeert dat voor elke kWh groene energie die u verbruikt, een kWh geproduceerd wordt op basis van hernieuwbare energieën van Belgische origine.

Of

Goed gelabeld

  • Het onafhankelijke organisme Vinçotte kende Electrabel het label ‘Groene Elektriciteit van België’ toe.
  • Dat label bewijst dat de groene elektriciteit die Electrabel voor haar residentiële klanten produceert, 100% Belgisch is.
  • Sommige leveranciers kopen garanties van buitenlandse oorsprong en voorzien hun Belgische klanten van ‘grijze’ elektriciteit.

Dat groene energie uitsluitend afkomstig is van hernieuwbare bronnen lijkt me vrij logisch. Maar dan komt het….
Deze energie is van 100% Belgische origine.
Een artikel in HLN heeft het ook over Max Green. En daarin kunnen we lezen dat de centrale gaat werken op Canadese houtpellets. Ofwel moet er de afgelopen tijd iets gebeurd zijn dat de pers niet gehaald heeft, maar naar mijn weten is Canada (nog) geen Belgische provincie. Dus voor de 100% Belgische groene stroom haalt GDF-Suez de houtpellets in Canada…
Een andere vraag die ik me dan stel is hoe groen die stroom nog is. In Canada worden bomen gerooid, die worden versnipperd, daarna verpulverd om tot pellets geperst te kunnen worden. Nadien moeten deze pellets gedroogd worden. Nadien worden ze hopelijk meteen de boot op gegooid, indien niet eerst met trein of vrachtwagen over het land getransporteerd. Eens ze in de boot zitten, vertrekken ze voor de lange reis naar de Gentse haven. Ik denk dat op dat ogenblik een steenkoolcentrale misschien minder CO2 in de lucht heeft gepompt.

“Goed gelabeld” die handel. Welke criteria heeft Vinçotte gebruikt om te bepalen dat deze centrale “Groene Elektriciteit van België” genereert?
Misschien dient deze energieproductie enkel voor industrie? En komt deze niet bij de particulier terecht? Allemaal zeer vaag….

Max Green zal, eens ze volledig draait, 1 miljoen MWh aan elektriciteit produceren. Electrabel krijgt hiervoor 100 miljoen euro aan groenestroomcertificaten per jaar, goed voor 1 miljard over een periode van 10jaar. Op een moment dat voor de particulier en de kleine ondernemingen die bezig zijn met duurzame energie, de kraan van de groenestroomcertificaten dichtgedraaid wordt, krijgt Electrabel van onze Vlaamse Regering de garantie dat voor hun de zaak nog 10 jaar ongemoeid gelaten wordt.
Om deze GSC te kunnen betalen worden belastingen aangesproken. Inderdaad, jouw geld wordt gebruikt om Electrabels monsterwinsten te garanderen.
En niet alleen de GSC zorgen voor een winstgarantie… De groene stroom die je koopt bij Electrabel komt ook duurder uit dan de standaard “grijze” stroom…

Goed bezig jongens!

(Kleine Update: Volgens Freya Van den Bossche is er geen garantie dat deze centrale 10jaar de GSC krijgt… – De Morgen)

Opgelet! Dit is geen speelgoed!

Deze middag hoorde ik op de radio een reclamespotje. Reclamespotjes zijn standaard te horen op de radio, voor auto’s, verzekeringen, elektrische/elektronische producten, etc etc. Maar deze middag hoorde ik eentje voor Stihl kettingzagen. En effe later zag ik ook een affiche, zo’n grote, langs de kant van de weg. Voor Stihl kettingzagen.

Ik heb zelf al jaren ervaring met kettingzagen, en heb Stihl gedurende enkele jaren verkocht. En ik stel mij serieuze vragen bij dergelijke reclame. Voor slechts 199 euro kan je een kettingzaag kopen. Dat was voorheen al zo. De Stihl MS170, het kleine instappertje, kost al enkele jaren ongeveer zoveel. Ideaal om brandhout te zagen, of kleine boompjes te snoeien. Maar doorheen de jaren dat ik Stihl verkocht heb ik dikwijls vragen gehad bij wie met dergelijke machines aan de slag ging. Mijn eerste werkdag kreeg ik al bijna een boom op mijn hoofd omdat de “professioneel” nog nooit een boom had omgelegd, en zomaar in het wilde weg begon te zagen. Ik heb kettingen gezien die onder druk sprongen, ik heb zaagbladen gezien die geklemd zaten door een blok hout die wegschoof. Allemaal situaties die vragen om kennis en ervaring.
Op bepaalde kettingzagen hing een zelfklever waar duidelijk op stond dat de machine enkel mocht bedient worden door iemand met de nodige opleiding.
Onze studenten tuinbouw (technisch en beroeps-onderwijs) krijgen cursus over hoe om te gaan met dergelijke machines. In die cursussen gaat het niet alleen over hoe en waar te zagen, maar ook bijvoorbeeld over het onderhoud van de ketting. Want een slecht onderhouden ketting is levensgevaarlijk! Te los op het zaagblad en ze kan er af springen. Te strak op het zaagblad en ze kan breken en weggeslingerd worden. En dat is het goeie scenario. Ze kan ook terugslaan, en dan wordt je geconfronteerd met een ketting met vlijmscherpe tanden die richting je been, hand of gezicht geslingerd wordt. Een ketting die zonder olie draait wordt gloeiend heet, en breekt dan.

Tot voor kort wisten de mensen die er echt nood aan hadden wel waar ze een kettingzaag konden vinden. En bij je keuze werd/wordt je begeleid door een ervaren verkoper.
Door nu reclame te maken voor spotgoedkope kettingzagen wordt een markt aangesneden van mensen die mss beter niet op de hoogte zijn van het bestaan van deze machines. Inderdaad, brandhout zagen kan iedereen, maar voor sommige mensen is een botte boogzaag nog te gevaarlijk. Stel je eens voor dat deze mensen plots denken van “Ik heb toch die kettingzaag, dus ik kan die boom ook wel vellen…”

Ik vrees voor menig kapotte veranda (al dan niet die van de buren), verpletterde auto en vooral, lichamelijke verwondingen door deze reclame.
Ze zouden beter reclame maken voor beschermende kledij, helmen en veiligheidsbrillen. En er een verplicht pakket van maken!

Katsjoe botten

Gisteren serieus geld uit gegeven! Een investering als het ware! Een investering in mijn voeten. Ik heb me een nieuw paar Aigle rubberlaarzen gekocht. Nu vraag je je misschien af wat Aigle dan zo speciaal maakt. Wel, een Aigle rubberlaars is niet zomaar een rubber laars. Behalve het gebruik van natuurrubber en het feit dat ze met de hand in elkaar worden gezet, zijn er enkele niet zo onbelangrijke andere zaken.

Een Aigle is een rubberlaars met een smalle voet. Een Aigle is een rubberlaars die goed rond het been past, en niet zomaar los rond je been fladdert. Je moet je inbeelden dat je een rubberlaars aan hebt, en dat je daarmee dingen doet wat je met rubberlaarzen hoort te doen. In plassen springen, in modder wandelen, in het veld werken, in je tuin werken etc. In zo’n situaties wil je geen ding aan je voeten waar veel te veel plaats is, dat rond je been zwabbert. Neen, goed aansluitende, zodat je doorheen je laars toch nog contact hebt met de omgeving.

Ik heb eigenlijk altijd Aigle laarzen gehad. Op 1 keer na…. ik herinner het mij zo nog.
Mijn eerste paar waren rode botjes, halfhoge, met een gele of blauwe streep rond de hals. Menig natte voet en blaar in opgelopen. Toen ik een jaar of 10-11 was kreeg ik mijn eerste echte groene-met-bruin-grotemensen-laarzen. Dat waren ook nog halfhoge. Om koude voeten tegen te gaan maakte mijn grootmoeder toen uit allerhande versleten pulls en jassen “zokskes”. Simpele dubbelgeslagen stof die met een elastiek rond de voet aansloot.
Toen mijn voeten aan het groeien sloegen kreeg ik hoge Aigles. En die heb ik vrij lang gedragen. Maar toen ging ik naar de Tuinbouwschool in Merchtem. Mijn eerste dag in de school kreeg ik een hele boel gereedschap (allerhande messen om groenten te kuisen, bloemen te oogsten en een echt oculeermes, schop, krabber, snoeischaar etc), een overall met schoollogo in 3 maten te groot (“Das niks” zei mijn Nonkel “Den Olifant” de studieopzichter, “ge groeit er wel in….”) en zowaar een paar zwarte rubber laarzen. The horror! Een brede platvoet, een veel te ruime hals, zelfs een maatje40 was te breed… Ik vroeg of ik mijn Aigle’s niet mocht meebrengen, maar neen, iedereen gelijk, allemaal dezelfde laarzen! Geen snobisme op school!
Door deze laarzen ben ik afgestapt van laarzen te dragen. Ik droeg combatschoes, versleten Doc Martens of bergbottinnen om in het veld te werken. In modder wandelen en in plassen springen liet ik voor wat het was.

Maar nu de herfst begint, en modder en dauw alsmaar meer deel uitmaken van mijn wandelingen, drong een nieuw paar rubberlaarzen zich op. Ik heb er voor gespaard!
En sinds gisteren zijn ze hier… Mijn nieuw paar hoge natuurrubberen Aigle’s.

En als ik er ooit geld voor heb, dan wil ik een echt paar lederen Wellington’s met lamswollen voering.

Peeters en Pichal

Gisteren kreeg ik telefoon van de redactie van het Radio1-programma Peeters en Pichal, met enkele vragen rond gazons en gazononderhoud. Na het gesprek vroeg de redacteur of ik zin had om vandaag dezelfde uitleg nog eens te komen doen live in de studio.

Je kan het fragmentje hier beluisteren.

Urban Agriculture

In Detroit is het plan opgevat om de stad te doen heropleven, nadat de auto-industrie instortte. Detroit was Motorcity, met de hoogste productie van auto’s wereldwijd. Door de teloorgang van de autoindustrie kampt de stad met massa’s leegstand, een ongelooflijk hoge werkloosheidsgraad (The Detroit-Livonia-Dearborn area had an unemployment rate of 17.7% in October, the highest in a region of 1 million residents or more, according to the U.S. Bureau of Labor Statistics.) en de daaraan gekoppelde armoede.

Dankzij een aantal priveprojecten kunnen de lokale inwoners reeds genieten van verse groenten en fruit, maar nu hebben investeerders het idee opgevat om in de lege industriegebouwen, op de gigantische parkings rondom en op de vrije gronden fruit, groenten en energiegewassen te kweken.

Ik draag dergelijke projecten een zeer warm hart toe. En tegelijk denk ik… “zijn dergelijke projecten hier mogelijk?”
Is het mogelijk om in Brussel centrum groenten en fruit te kweken. Tijdens de oorlog had je de boerkozen die ondermeer het Warandepark omtoverden tot een gigantische groententuin. En de volkstuintjes van de “massardeboerkes” zorgden ook voor een (kleine) aanvoer van verse groenten.
Een park omvormen tot groententuin is geen oplossing, maar zijn er plekken in Brussel waar zo iets wel kan?

De parkeerterreinen van de vroegere Renaultfabriek? Toegegeven, dat is geen Brussels grondgebied, maar daar kan de concrete keuze gemaakt worden tussen verder uitbouwen voor industrie, of een gecontroleerde omgeving creëren om fruit en groenten te kweken, en misschien zelfs vis (Tilapia bijvoorbeeld).
De ruimte rond nieuwe moderne industriegebouwen? In de omgeving van Evere zijn een heleboel nieuwe gebouwen opgetrokken voor moderne industrie (helpdesken, Microsoft, Sun etc etc). Rondom deze gebouwen zijn tuinen aangelegd, tuinen die natuurlijk moeten onderhouden worden, en op zich ook een soort van afval voortbrengen. Zou het een zinnige investering zijn van dergelijke bedrijven of de beheerders van de bedrijventerreinen om een of meerdere mensen in dienst te nemen die in deze tuinen ook instaan voor het kweken van groenten en fruit? Zo krijgen de werknemers gegarandeerd verse groenten op hun bord, en kan het afval dat voortgebracht wordt door deze tuinen gerecupereerd worden (compostering, takkenwallen etc)
Braakliggende gronden? In Brussel centrum wordt het nodige gedaan om geen grond onbenut te laten. Alles is volgebouwd, en wat te oud is, gaat tegen te vlakte om een nieuw gebouw op te trekken. Maar verder weg van het centrum, in Molenbeek, Anderlecht, Vorst, Laken en al de andere omliggende gemeenten, kom je geregeld braakgronden tegen. In welke maten kunnen dergelijke gronden gebruikt worden voor verbruiksgewassen te telen? Kan een ‘lease’ van enkele jaren, in afwachting van een nieuw gebouw? Kan een permanente omschakeling?

Ik vind dit een uitermate leuke denkoefening, en ben er van overtuigd dat we dergelijke ideeën niet mogen over het hoofd zien bij de verdere ontwikkeling van onze steden.

Inspiratie voor deze blogpost was volgend artikel in de LA-Times: Investors see farms as way to grow Detroit