Ik stond in de file…

…in een klein straatje. Het was het begin van de lente denk ik, het kan ook al halverwege de lente geweest zijn. Ik had wel mijn zonnebril op. Ik schoof aan, tergend traag, stond meer stil dan ik vooruit ging.

Op het eerste verdiep, boven de winkels, stond zij voor het raam. Een typisch raam, glimmend aluminium en het kon openklappen. Haar armen over elkaar geslagen keek ze dof uit haar ogen. Ook al scheen de zon en had ik mijn zonnebril op, ik kon de dofheid in haar ogen zien, daar op de eerste verdieping.
Ze droeg een zwart topje, iets tussen een topje met spaghettibandjes en een marcelleke in. Het was duidelijk dat ze geen bh droeg. Maar ze had kleine borsten, dat was dus niet nodig.

Terwijl ik daar in de file stond, en niet vooruit ging, hield ik haar in het oog. Ze streelde een losse lok bruin lichtkrullend haar achter haar oor en liet haar blik (ver)dwalen over de straat. Ze keek me aan, daar van op haar eerste verdiep, van achter haar veilig raam. De dofheid in haar ogen maakte van haar een troosteloos iemand. Had ze pijn? Was ze ziek? Lag er iets op haar hart, maag, lever?

Moesten haar ogen blinken, moesten ze pretlichtjes hebben, dan was het een bloedmooi meisje. Moest ze een klein glimlachje over haar lippen hebben, haar mondhoeken iets opgetrokken, misschien lachputjes in haar kaken, zou ze een rol kunnen spelen in mijn dromen.
Ze had mooie jukbeenderen, en zachtgevormde schouders. Haar borsten onder het zwarte topje zullen ook mooi geweest zijn, maar dat weet ik niet zeker.

Terwijl ik daar aan dacht keek ze nog steeds naar mij. Ik zette mijn zonnebril in mijn haar en keek recht in haar ogen. Achter mij toeterde iemand. De file was wat opgeschoven. Ik zwaaide naar het meisje op de eerste verdieping. Ze had lachputjes in haar kaken toen ze terugzwaaide.

Jeugd en Poëzie

het geurt hier
nog steeds
naar jou

we leken bij
elkaar te passen
zoals bizonmelk
en een zomerse salade

je noemde me
jouw zetmeelkorrel

– altijd geweten
dat de liefde
van de man
door de maag gaat –

en ik was geen
keukenprinses

Josien
(bizonmelk, zetmeelkorrel)

Dit prachtstukje komt uit het project Ecrivains Publics. Poëzie op bestelling. De 2 woorden die de “klant” vroeg waren bizonmelk en zetmeelkorrel.

Toen mensenvingers vooral door aarde wroetten waren en nog niet over toetsenborden tokkelden, deed men een beroep op een geletterd iemand om brieven en andere teksten te schrijven. Zo iemand kreeg dan de naam ‘écrivain public’.
Ook vandaag bestaat dit fenomeen nog in bepaalde landen, zoals je kan zien in de Zuid-Amerikaanse film ‘Central do Brazil’ (Walter Salles, 1998). Daarin schrijft een wat oudere vrouw Dora in een druk station brieven voor analfabete mensen.
Vandaag kan bijna iedereen in onze streken lezen en schrijven, maar toch zoeken we soms vergeefs naar die ene formulering, die juiste volgorde van welgekozen mooie woorden, die pittige wendingen en bijzondere uitdrukkingen om iets aan een bijzonder iemand over te brengen.
Daarvoor dienen eigenlijk dichters, denk je dan?
In dit project staan zij voor jou klaar: enkele jonge, vlotte dichters die tijdens een manifestatie, een vernissage of een festival voor de bezoekers op een poëziekaart een persoonlijke tekst neerpennen voor wie dat maar wil.

Meer lezen? Ga eens kijken op de site van Jeugd&Poëzie!

Titelloos

Ze keek uit over de vlakte voor haar. Zand, dwarrelend zand dat haar gezicht geselde, haar huid deed prikken. Ze droomde weg, voelde de irritatie niet meer, keek uit over de vlakte en zag wat er ooit was.

Ooit leek lang geleden. Maar ze kon het tellen in uren, minuten, seconden. Het zand was gekomen… eerst enkele korreltjes, die zich geniepig verschuilden achter de geurige rozen. Steeds meer, steeds harder waren ze komen aangevlogen. Al snel waren de geurige rozen bedolven onder een kleine duin. Niet alleen de rozen vielen te prooi aan het alles-innemende zand. De appelbomen, waar ze als kind in had geklommen, waren nog net zichtbaar, maar niet lang maar. Het meertje, waar ze zo graag met haar voeten in zat, was een zandbak.

Van waar was het zand gekomen? Vroeger was dit er niet.
Ze schudde het zand uit haar hoofd, vervolgde haar dagelijkse leven. Op automatische piloot vervulde ze haar dagtaak. En na haar dagtaak maakte ze smaakloos eten, keek onge?ɬØnteresseerd televisie en sliep droomloze slapen.
Het zand had haar hoofd gevuld. De mensen rondom haar zagen haar elke dag minder vrolijk worden. De pretlichtjes in haar ogen werden doffer, haar huid werd vaal.

Op een ochtend vond ze zandkorreltjes op haar hoofdkussen. Het zand dat haar verbeelding, haar fantasie had begraven, nam beetje bij beetje haar lichaam over.
Tranen die dikwijls over haar wangen rolden, droogde nu op nog voor ze haar huid konden raken.

Het laatste aan wat ze dacht was de liefde die ze gevoeld had, voor het zand kwam.